Loc 110 van het Decauville Spoorweg Museum - DSM
Tractievorm | Diesel |
---|---|
Fabrikant | Moës / S.A. Moteurs Moës, Waremme (B) |
Type | DLM2 |
Bouwjaar | 1946 (ca.) |
Spoorwijdte | 585 mm |
Standplaats | Mechanisch Erfgoed Centrum, Dronten |
Bedrijfswaardig | nee |
Gewicht | 5,50 ton |
Asindeling | B-dm |
Tractiedetails | |
Oorspr.eigenaars | ca. 1946-1976 Charbonnage D'Hensies Pommereuol (B), 1976-2016 Metaalhandel Gowy, Charlerois (B) / 5-2016 A. Bongaards, Amsterdam |
MOËS / S.A.MOTEURS MOËS, WAREMME (B)
Les Ateliers Moës Frères Waremme, opgericht in 1904 te Waremme, houden zich bezig met het ontwerpen en de produceren van verbrandingsmotoren. In eerste instantie benzinemotoren, later ruwe oliemotoren van het semi-dieseltype, en in de jaren ’30 begint onder de naam Moës Diesel de ontwikkeling van de Moës twee- en viertakt dieselmotoren.
De motoren vinden hun weg naar allerlei industrieën, de nijverheid en landbouw, groeves en kolenmijnen. De motoren worden gebruikt als aandrijving van allerlei machines en voertuigen en als scheepsmotoren voor de binnenvaart en visserij. Daarnaast vervaardigde Moës een divers scala aan motorlocomotieven voor smal- en normaalspoor, voor zowel bovengronds als ondergronds gebruik in de aannemerij, (steen)industrie kolenmijnbouw.
Moës motoren werden met name verkocht in België, Frankrijk, Nederland, Italië, Afrika en Azië. In 1967 eindigt de actieve productie door Moës Diesel als het bedrijf verkocht wordt. Anno 2019 bestaat Moës Diesel nog steeds, het bedrijf legt zich toe op de handel in o.a. generatoren.
Voor een uitgebreide geschiedenis van Moës, een overzicht van haar producten en de complete Moës collectie van de Decauville Spoorweg Museum/Expo*Moës*M.E.C zie:
De locomotief wordt in 1946 geleverd aan het steenkoolbedrijf Hensies-Pommeroeul. Het bedrijf exploiteerde de concessies van "Hensies-Pommeroeul" en "Nord de Quiévrain" samen over een totale oppervlakte van 1895 hectare, net op de grens met Frankrijk en België in het noordelijke deel van de Borinage.
Het eerste onderzoek om de waarde van steenkoolvelden te bepalen werd in 1838 uitgevoerd onder auspiciën van de hertog van Aremberg. Verdere verkenningswerkzaamheden werden later uitgevoerd, in 1908 en 1912 werden twee nog diepere gaten geboord na een overeenkomst tussen de eigenaars van de concessies van de "Société Anonyme Belge d'Entreprise de Foerage et de Fonçage Foraky". De verkenningen bepalen de plek waar gedolven gaat worden en dit is de geboorte van het hoofdkwartier te Sartis, waar de graafwerkzaamheden in 1913 begonnen. Na enige onderbrekingen in deze werken veroorzaakt door de Eerste Wereldoorlog begon de definitieve steenkoolwinning eind 1918.
Het eerste hoofdkwartier van de mijn te Sartis bevindt zich in een onbewoond gebied, halverwege tussen de dorpen Hensies en Pommeroeul, langs het kanaal van Mons-Condé. Naast de traditionele winningsfaciliteiten is er een wasserij, een spaanplaatfabriek, een elektriciteitscentrale en alle ondersteunende diensten in verband met de steenkoolwinning. Een bijzonderheid was dat een groot deel van de gebouwen ontworpen waren in de "Moderne Stijl", één van de varianten van de Art Nouveau. Onder deze constructies zijn het bad- en douchegebouw, de afzuiginstallatie en de energiecentrale, de machinehal en zelfs de ophaaltorens waarvan de daken in harmonie waren met het geheel.
Om het grote aantal arbeidskrachten aan te trekken dat nodig is voor de ondergrondse werkzaamheden, besloot het bedrijf om twee kolonies van personeelswoningen te bouwen in de onmiddellijke nabijheid van de kolenmijninstallatie. Het bedrijf bouwt ook een geëlektrificeerde spoorlijn die de Sartis verbindt met het station van Bernissart op de lijn van Doornik- Mons. Dankzij deze spoorverbinding organiseert het, zoals het mijnbedrijf te Bois du Luc, naast de productiestroom ook het vervoer van zijn personeel dat van ver weg komt.
Kort na een tweede ondergrondse boorcampagne in het zuidelijke deel van de concessies, gaf Hensies-Pommeroeul in 1926 opdracht aan een tweede hoofdkwartier, Louis Lambert genaamd, dat in het hart van het dorp Hensies, iets meer dan een kilometer van de Sartis, zou worden gevestigd.
Deze twee voor die tijd zeer moderne kolenmijnen zullen een belangrijke bijdrage leveren aan de totale productie van de Borinage, die met 23% zal stijgen. De mijn produceert voornamelijk magerdere steenkool voor huishoudelijk gebruik. De moderniteit van de installaties, de regelmaat van de afzetting en de dikte van de exploiteerbare lagen maken het mogelijk om vrij snel over te gaan tot massale mechanisatie. Het steenkoolbedrijf Hensies-Pommeroeul zal zo de eerste en tweede sluitingsgolf (1952-54 en 1959-61) van de andere steenkoolmijnen van de Borinage kunnen overleven, die vopornamelijk enkel industriële vetkolen produceren die aan een felle concurrentie onderhevig zijn. De mijn van Louis Lambert werd echter in 1966 gesloten.
De kolenmijn bij Sartis sloot uiteindelijk zijn deuren op 31 maart 1976, wat hem de laatste actieve kolenmijn van de Borinage zal maken. Alleen de administratieve gebouwen en een of twee werkplaatsen, die nog enkele jaren in gebruik waren, bleven over tot de liquidatie van de activa was voltooid. Daarna werd het geheel verlaten en geplunderd. Gelukkig werden alle archieven, inclusief kaarten en foto's gered door de vzw Sauvetage des Charbonnages du Couchant de Mons (SAICOM). Het Musée de la Mine d'Harchies heeft zelfs diverse apparatuur, en onder andere de gebrandschilderde ramen afkomstig uit het gebouw van de elektriciteitscentrale bewaard.
Info: www.postindustriel.be
Data beheerd door:
Arnoud Bongaards, email: decauville_nl(a)yahoo.com
Vervang (a) door @, dit is een antispam maatregel.